Classificatie voor de beoordeling van begrotingen en jaarrekeningen

Richtlijn classificatie voor de beoordeling van begrotingen en jaarrekeningen (GR Vermogensrechtelijke aangelegenheden, artikel 4, lid 3c) versie 28 oktober

Inleiding Ingevolge GR Vermogensrechtelijke aangelegenheden, artikel 4, lid 3 c kan het GCBB een richtlijn opstellen voor de classicale colleges voor de behandeling van beheerszaken (CCBB’s). In zijn vergadering van 20 juni 2018 heeft het Generale college voor de behandeling van beheerszaken (GCBB) een besluit genomen over een uniform classificatiesysteem voor de beoordeling van het aan de financiële positie van een gemeente (College van Kerkrentmeesters) of Diaconie (College van Diakenen) verbonden risico. Deze richtlijn is op 28 oktober 2021 aangepast. Het doel van het aangeven van een risicoklasse is om tijdig gemeenten en diaconieën met een verhoogd risico te onderkennen. Het CCBB zal bij de gemeenten en diaconieën met een verhoogd risico dit signaleren en ook acties ondernemen zoals in deze richtlijn zijn geregeld. Algemeen Voor de classificatie is aangesloten bij het al geruime tijd gehanteerde systeem van een indeling in vier categorieën: A: geen of zeer laag risico B: gematigd risico C: hoog risico D: zeer hoog risico Er is verschil tussen gemeenten (CvK) en diaconieën (CvD) in de factoren die het risico bepalen. Om die reden is besloten tot verschillende criteria voor de risicoclassificatie per soort college (kerkrentmeesters en diakenen). College van kerkrentmeesters (CvK), gehanteerde begrippen , levensduur. De risicostatus wordt in eerste instantie bepaald op basis van de (theoretische) levensduur van het vermogen van een gemeente. Deze levensduur is het aantal jaren dat een negatief resultaat verslagjaar (A) gedekt kan worden vanuit de positieve vrije buffer binnen het vermogen.


Richtlijn classificatie beoordeling begrotingen en jaarrekeningen, GCBB 20211028 1 van 4

vrije buffer Hierbij is de vrije buffer het gedeelte van het eigen vermogen dat niet op enige manier is vastgelegd in kerkelijke activa of geoormerkt is (en dus niet aangehouden moet worden voor voorziene of te verwachten toekomstige bestedingen). relatie vrije buffer met de jaarlast De uitkomst van de op basis van de levensduur vrije buffer bepaalde risicostatus wordt vervolgens getoetst aan de omvang van de vrije buffer ten opzichte van de jaarlast, waarbij de jaarlast het totaal van alle lasten van een gemeente over de periode van een boekjaar is zoals deze onder ‘Operationeel resultaat (A)’ zijn weergegeven in de staat van baten en lasten. minimum liquiditeit In het kader van het signaleren van een verhoogd risico is als derde factor de minimum liquiditeit geformuleerd. Als de gemeente onder deze minimum liquiditeit komt, leidt dat tot een extra signalering en afweging van eventueel door het CCBB te nemen acties. De minimum liquiditeit is 25% van de jaarlast (A) met een minimum van € 50.000,--. Bepaling risicoklasse Als de uitkomst van de op basis van de omvang van de vrije buffer ten opzichte van de jaarlast bepaalde risicostatus gelijk aan of gunstiger is dan de op basis van de levensduur vrije buffer bepaalde risicostatus, blijft de risicostatus gelijk aan die welke bepaald is voor de levensduur vrije buffer. Als de uitkomst van de op basis van de omvang van de vrije buffer ten opzichte van de jaarlast bepaalde risicostatus ongunstiger is dan de op basis van de levensduur vrije buffer bepaalde risicostatus, wordt de uiteindelijke risicostatus van de gemeente bepaald als zijnde een categorie slechter dan de risicostatus op basis van levensduur vrije buffer, bijvoorbeeld:

  • risicostatus op basis van levensduur vrije buffer is A
  • risicostatus op basis van vrije buffer ten opzichte van de jaarlast is C
  • de risicostatus van de gemeente wordt bepaald op één categorie slechter dan A, dus B. Begrenzing risicostatussen CvK jaarrekening (bij begroting geen berekening risicostatus) Criterium Risicostatus

A B C D

  1. levensduur vrije buffer ≥ 30 jaar ≥ 10 jaar en < 30 jaar < 10 jaar en ≥ 5 jaar < 5 jaar
  2. vrije buffer ≥ 2 x de jaarlast ≥ 1,5 x de jaarlast ≥ 1 x de jaarlast < 1 x de jaarlast Berekeningen:
    • levensduur vrije buffer: (positieve) vrije buffer / (negatief) operationeel resultaat verslagjaar (A)
    • vrije buffer is (op basis van het rekeningschema 2022): Algemene reserve + Herwaarderingsreserves kerkelijke onroerende zaken minus waarde kerkelijke activa (nodig voor kerkelijke activiteiten);

Richtlijn classificatie beoordeling begrotingen en jaarrekeningen, GCBB 20211028 2 van 4

in grootboeknummers: (20.10 + 21.95) -/- (00.10 + 00.20 + 00.30 + 00.35 +00.40 + 00.50+01.10+01.30+01.90+01.95).

  • minimum liquiditeit: banksaldi plus beleggingen in effecten gedeeld door jaarlast niet lager 25% van de jaarlast met een minimum van € 50.000,-- ( grootboeknummers rubriek (03 en 12) / jaarlast (A) ) Toelichting op de berekening levensduur vrije buffer: ● alleen bij een positieve vrije buffer en een negatief operationeel resultaat verslagjaar (A) is de levensduur relevant ● bij een positief operationeel resultaat verslagjaar (A) en een positieve vrije buffer is de levensduur oneindig (dus risicostatus A) ● bij een negatieve vrije buffer moet de beoordelaar een nadere analyse uitvoeren en op basis daarvan de ‘echte’ risicostatus bepalen. Dit geldt ook wanneer de risicostatus is berekend volgens onjuiste gegevens.

Jaarlast Onder jaarlast verstaan we het totaal van de lasten zoals deze onder ‘Operationeel resultaat (A)’ zijn weergegeven in de staat van baten en lasten. De incidentele lasten zoals weergegeven in onderdeel ‘Incidentele baten en lasten (B)’ tellen derhalve niet mee. De in dit classificatiesysteem gebruikte bandbreedtes voor levensduur en vrije buffer zijn parameters die door het GCBB kunnen worden gewijzigd op basis van evaluatie na verloop van tijd. Bij begrotingen geldt uiteraard dezelfde classificatie. Bij begrotingen wordt in principe geen nieuwe risicostatus vastgesteld, maar de begroting en/of de meerjarenraming kan aanleiding zijn om dat alsnog te doen. Acties CCBB naar aanleiding van de risicostatus. Bij een risicostatus A of B wordt er door het CCBB in beginsel geen extra actie ondernomen. Als uit de jaarrekening blijkt dat de liquiditeit onder de minimum liquiditeit is gezakt, wordt er, voordat de beoordeling wordt afgerond, extra informatie gevraagd bij de betreffende gemeente, hoe de gemeente dat denkt op te lossen. Op basis van het antwoord van de gemeente kan het CCBB een meerjarenraming opvragen conform de richtlijn meerjarenraming. Bij een risicostatus C gaat het CCBB in overleg met de gemeente en vraagt ten behoeve van dat overleg een meerjarenraming conform de richtlijn meerjarenraming op bij de gemeente. Bij risicostatus D gaat het CCBB over op verscherpt toezien conform de richtlijn Verscherpt toezien GR 12-3. In het kader van proactief toezicht (signaleren, waarschuwen) wordt in de meerjarenraming

  • zoals geregeld in de richtlijn meerjarenraming - voor elk jaar de risicostatus berekend volgens de formules zoals hierboven aangegeven. Tevens wordt in de meerjarenraming een

Richtlijn classificatie beoordeling begrotingen en jaarrekeningen, GCBB 20211028 3 van 4

waarschuwing gegeven, wanneer de liquiditeit in een bepaald jaar onder de minimum liquiditeit komt. Deze risicostatus is indicatief en hoeft niet gelijk te zijn aan de door het CCBB bepaalde risicostatus, omdat het CCBB een beoordeling van alle gegevens uitvoert alvorens een risicostatus te bepalen.

College van diakenen (CvD) Bij diaconieën wordt in principe ook het classificatiesysteem met de risicostatus A, B, C, of D gebruikt. Echter, voor diaconieën is er nog onvoldoende inzicht in de factoren die het risico bepalen. Daarom zijn er nu alleen criteria voor de risicostatus A (geen of zeer laag risico) vastgelegd, om een uniforme afhandeling in FRIS mogelijk te maken. De criteria voor de overige risicostatussen worden later gedefinieerd. Criteria risicostatus A voor een diaconie: ● operationeel resultaat verslagjaar (A) = tussen +10% en -10% t.o.v. de reguliere baten (rubrieken 80 tot en met 85: opbrengsten onroerende zaken, opbrengsten uit rente, dividenden en beleggingen, opbrengsten uit stichtingen, kassen en fondsen, opbrengsten levend geld, door te zenden collecten en giften, opbrengsten uit subsidies en bijdragen) ● en geen (potentiële) overheveling: geen rubriek 40 (kosten kerkelijke gebouwen exclusief afschrijvingen), geen rubriek 43 (pastoraat resp. diaconaal pastoraat), geen rubriek 44 (kosten kerkdiensten en kerkelijke activiteiten) en geen rekening 65.10 (incidentele lasten). De genoemde percentages en rubrieken en/of grootboeknummers zijn parameters die door het GCBB kunnen worden gewijzigd op basis van evaluatie na verloop van tijd (inclusief eventuele toevoegingen van grootboeknummers als uitsluitingscriterium voor geautomatiseerde afhandeling). Risicostatus B, C of D worden door de beoordelaar bepaald.

Deze richtlijn is door het Generaal college voor de behandeling van beheerszaken (GCBB) vastgesteld in zijn vergadering d.d. 28 oktober 2021.


Richtlijn classificatie beoordeling begrotingen en jaarrekeningen, GCBB 20211028 4 van 4